1. De vrijstelling is beperkt tot kapitaalgoederen en andere uitrusting die:
a) behoudens in door de omstandigheden gerechtvaardigde bijzondere gevallen, daadwerkelijk in het bedrijf zijn gebruikt gedurende ten minste twaalf maanden vóór het staken van de activiteiten van het bedrijf in het derde land of derdelandsgebied waarvandaan het bedrijf is overgebracht;
b) bestemd zijn om na deze overbrenging voor dezelfde doeleinden te worden gebruikt;
c) bestemd zijn voor de uitoefening van een activiteit die niet op grond van de artikelen 132, 133, 135 en 136 van Richtlijn 2006/112/EG is vrijgesteld;
d) in overeenstemming zijn met de aard en de omvang van het betrokken bedrijf.
2. Totdat de in artikel 176, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde gemeenschappelijke voorschriften in werking zijn getreden, kunnen de lidstaten kapitaalgoederen waarvoor zij van artikel 176, tweede alinea, van genoemde richtlijn gebruik hebben gemaakt, geheel of gedeeltelijk van de vrijstelling uitsluiten.